Simon Schepers en Evelien van der Zon: GEZP

Bente van der Meijden; juni 2015-november 2015Daar stonden we dan! Wij waren nu semi-artsen die veel met tropische ziekten te maken zouden krijgen. Beetje eng idee, dat wel. Beduusd hobbelden we de eerste week achter de grote zwarte arts aan in het West Gonja Hospital, een streekziekenhuis in Damongo. De twee kersverse ‘junior-doctors’ wisselden blikken uit van verbazing, verbijstering en zelfs van walging. Toen we eenmaal door hadden dat zo’n beetje elke klacht door malaria veroorzaakt kon worden, mochten we als zaalarts aan de slag. In toerbeurten van vijf weken waren we verantwoordelijk voor de kinder-, mannen- en vrouwenafdeling. ‘s Middags werkten we op het Out Patient Department (de poli), waar het hele scala aan tropenziektes de revue passeerde; malaria, tuberculose, dysenterie, HIV/ AIDS, Hepatitis B/C, typhus, dehydratie en scrotale liesbreuken ter grootte van een voetbal. Je krabt je wel even achter een oor als iemand met ‘zo’n probleempje’ op het spreekuur komt. De klachtenpresentatie is allerminst westers. De mooiste blijft “Oh doctor, my body is always hot!” (lees: koorts).

In het begin van onze stage was malaria de koploper van de opname indicaties. Dit kon resulteren in een afdeling met 35 ‘hete’, ‘stuipende’ kinderen met ‘spuitpoep’. Grote visite kennen ze hier niet, nadat we onze ‘wardrounds’ hadden gedaan, moesten we, voor overleg, zelf achter de artsen aan. Voordeel hiervan was dat we binnen no-time zelfstandig konden (en moesten) werken. Dat kwam goed van pas toen we op ongeveer de helft van de stage ‘on call duties’ gingen draaien. Samen met de Ghanese nurse-practitioners deden we om de beurt de avond- en weekenddiensten van 72 uur. Tijdens een nachtdienst kon je zowel een boer met een slangenbeet, een zieke baby, een jongen met een sikkelcelcrisis, een jager met een schotwond, slachtoffers van een motorongeluk, een uitgedroogd meisje als een oude bezopen man zien. Natuurlijk passeerden ook de huis-tuin en keukenziektes als tonsilitis en lumbago.

Door het gebrek aan aanvullende diagnostiek, leerden we vertrouwen op onze klinische blik. Als trouwe achterwacht en voor operaties waren de artsen (bijna) altijd bereikbaar. Ook werden we geconfronteerd met het fenomeen ‘candlelight-consult’. Ten behoeve van nationale energiebesparing hadden we namelijk eens in de drie dagen geen elektriciteit. En dan nog het moeilijkste (en bovendien het meest lachwekkende) onderwerp van de hele stage: de communicatie! Iedereen had last van de taalbarriëre; niet alleen wij, blanke semi-artsen. In Ghana worden namelijk meer dan 35 talen gesproken. Gelukkig bestaat er zoiets als geduld en gebarentaal.

Heel heftig was de confrontatie met leed en dood. Mensen sterven aan ziektes, die in het Westen op een vaak simpele manier kunnen worden behandeld. De berustende houding van de Ghanezen hielp ons te accepteren dat dit de realiteit is van het leven hier. Behalve het zaal- en OPD-werk moesten we de mortaliteitsbesprekingen doen en meteen een CAT (Critical Appraisal of a Topic) houden, om aan al onze stage-eisen te voldoen. Tijdens een workshop over infectiepreventie konden we zelfs onze kwaliteiten op presentatiegebied laten zien.

De 360°-feedback werd op elke afdeling ingevuld, met hilarische opmerkingen zoals “Simon loves his nurses and they love him” (professioneel gedrag!). Het is een geweldige en leerzame stage geweest. Toch zien we nu, in onze laatste week, uit naar Hollandse kaas en frikadellen. We gaan we het leven en werken hier zeker missen. Om het in goed Ghanees te zeggen: it was sometimes struggeling, but we were managing!